nieuws

Jongeren in de specialistische jeugdzorg: 'Zie en hoor mij'

Jongeren die specialistische jeugdzorg krijgen, vinden dat ze niet worden betrokken bij besluiten over hen. En ze willen een vaste hulpverlener die hen volgt.

Dit zijn twee conclusies uit een onderzoek van Stans Goudsmit, Kinderombudsman in Rotterdam en omgeving (naast Rotterdam is ze ook benoemd in Capelle aan den IJssel, Krimpen aan den IJssel, Vlaardingen, Albrandswaard en Hellevoetsluis). Na haar aantreden wilde ze onderzoek doen naar de wachtlijsten in de specialistische jeugdhulp, die al jaren worden gezien als één van de grootste problemen in de jeugdzorg. Goudsmit: ‘De toegevoegde waarde van mijn rapport zit erin dat ik met de jongeren zelf ben gaan praten. Zij zijn tot nu toe amper aan het woord gekomen. Welke problemen ervaren ze, wat doet het met hen? Welke oplossingen zien ze zelf?’ Goudsmit ziet een rode draad in de gesprekken: ‘Over het algemeen voelen ze zich niet gehoord en niet betrokken bij besluiten die over hen gaan. Ze vinden dat ze slecht worden geïnformeerd als ze bijvoorbeeld op een wachtlijst staan. Zo weten ze niet goed waarop ze eigenlijk wachten, hoe lang dat duurt, wie nou eigenlijk wat regelt of wat hun rechten zijn. Ze hebben het gevoel dat ze er alleen voorstaan. Dat heeft invloed op henzelf, maar ook op hun omgeving, het gezin bijvoorbeeld. Ouders kunnen uitvallen, jongeren zelf kunnen eenzaam of depressief worden.’

Maatje
Zo gaat het al gauw van kwaad tot erger en dat zouden verantwoordelijke instanties moeten zien te voorkomen, vindt Goudsmit. In haar rapport dragen jongeren daar oplossingen voor aan. ‘Ze willen bijvoorbeeld graag contact met lotgenoten. Geef ze een maatje, een volwassene of iemand van hun eigen leeftijd, uit hun eigen omgeving of een professional. Betrek hun netwerk erbij, bespreek met de jongere wie voor hem belangrijk is en wat die zou kunnen doen, bijvoorbeeld de rol van maatje vervullen. Daar ben ik het mee eens, maar er is meer nodig. Zo is het goed dat jongeren die uitvallen op school door het wachten op jeugdhulp iets te doen hebben. Veel jongeren willen dat er meer plekken komen waar ze terecht kunnen. Dat zijn plekken waar onderwijs, zorg en dagbesteding samen komen. Zo komen ze uit de negatieve spiraal van het thuis zitten zonder iets te doen te hebben.’ Een ander probleem dat Goudsmit met de jongeren besprak, zijn de veelvuldige verhuizingen als ze uit huis zijn geplaatst. ‘Er wordt veel met ze ‘gesjouwd’ in opvang en hulpverlening vanwege het tekort aan plekken. Dat richt schade aan. Zorg voor voldoende, kleinschalige ‘open’ plekken waar jongeren die niet terug naar huis kunnen, lang kunnen blijven en begeleiding krijgen. En betrek ze bij de inrichting van die plekken en het opstellen van de huisregels. Als er toch wordt verhuisd, laat ze dan van tevoren kennismaken met de andere mensen op de nieuwe plek, zodat duidelijk wordt of ze er passen. En vertel ze tijdig dat ze gaan verhuizen, zodat ze bijvoorbeeld afscheid kunnen nemen van vrienden.’ Het brengt haar op een wens van jongeren zelf, die ze innovatief vindt: ‘Geef ze een vaste begeleider die bij hen blijft, ook als ze naar een andere instelling gaan, voor een periode van minstens vijf jaar.’

Perspectiefverandering
Ook scholen spelen een belangrijke rol in het leven van jongeren. Goudsmit: ‘Jongeren die jeugdhulp krijgen geven aan dat scholen meer rekening met hen kunnen houden. Zo kunnen ze het langer volhouden. Scholen zouden samen met de jongere kunnen bespreken waar hij behoefte aan heeft. Ook hier dus maatwerk bieden, bijvoorbeeld door iets meer vrij te geven, meer begeleiding te bieden of aangepaste opdrachten te geven. En als ze uitvallen op school, laat ze dan niet los tot ze op de nieuwe school zitten. Sommige jongeren durven helemaal niet meer naar school te gaan. Zorg ervoor dat er genoeg plekken zijn waar ze dan een andere dagbesteding hebben, laat ze niet hangen.’
Jongeren klagen ook over het contact met hulpverleners. ‘Wanneer ze onder toezicht zijn gesteld, krijgen ze vaak lastig contact met de toegewezen jeugdbeschermer. Die belt niet terug, komt niet langs. Jeugdbeschermers en hulpverleners moeten gewoon goed bereikbaar en benaderbaar zijn. Ze moeten betrouwbaar zijn, geïnteresseerd in de jongere en een persoonlijke aanpak hanteren.’ Een ander probleem in de hulpverlening zit in het systeem zelf, zegt Goudsmit. ‘De jongeren die de meeste zorg nodig hebben, vallen vaak tussen wal en schip, doordat ze niet precies in een ‘vakje’ binnen het aanbod van hulpverlening passen. Dan zeggen zorgaanbieders: sorry, maar dit valt niet binnen ons terrein. Van de schotten tussen die ‘vakjes’ moeten we af. We moeten vanuit het perspectief van de jongere gaan werken, niet vanuit dat van de organisaties. Komen de organisaties er niet uit, dan moet de gemeente de knoop doorhakken.’
‘In het algemeen zeg ik: betrek jongeren bij de hulp en geef hen duidelijkheid. Vertel ze waarop ze wachten, waarom dat zo is, hoe lang het duurt en bij wie ze terecht kunnen met vragen. En biedt overbruggingshulp aan tijdens het wachten op gespecialiseerde zorg. Maak wachttijden openbaar en maak duidelijk wie een knoop doorhakt als er een besluit moet worden genomen. De gemeenten en de zorgaanbieders roep ik op om iets te doen met deze aanbevelingen, die voortkomen uit de jongeren zelf. Ik heb mijn onderzoek gedaan in Rotterdam en omgeving, maar ik denk dat het exemplarisch is voor de landelijke situatie. We moeten echt vanuit het perspectief van de jongeren gaan kijken en vooral goed naar ze luisteren en ze erbij betrekken.’

Delen

Reageer

*

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *