Een lezer van een landelijk dagblad beklaagde zich onlangs dat zijn krant te veel aandacht besteedt aan zaken die fout gaan. Er is toch ook veel goeds te melden, zo stelde deze lezer. Waarom daar niet wat vaker de schijnwerpers op richten?
De krant was het niet eens met de lezer. Zaken die fout gaan trekken nu eenmaal meer de aandacht en zijn daarmee nieuwswaardig. Een krant moet daar dan ook over schrijven. En, zo luidde het verdere verweer: de krant gaat positieve ontwikkelingen echt niet uit de weg. Zo schrijft het dagblad Trouw, de krant in kwestie, bijvoorbeeld veel over veelbelovende ontwikkelingen op het terrein van duurzaamheid en circulaire economie. De krant begon ooit een jaarlijkse ranglijst van meest duurzame initiatieven in Nederland. Als taaladviseur krijg ik geregeld hetzelfde verwijt. Waarom vooral aandacht besteden aan zaken in ambtelijke teksten die niet goed gaan? Zoals die eindeloos lange zinnen, met veel bijzinnen en ook nog in passieve vorm geschreven. Of de ongebreidelde hoeveelheid jargon (vaktaal). Of de afkortingen waar niemand behalve ingewijden wijs uit kunnen; het wemelt ervan in ambtelijke teksten. Ik vind het mijn plicht daarop te blijven wijzen. De overheid heeft een dure plicht om zich in begrijpelijke taal uit te drukken en de burger heeft, omgekeerd, recht op begrijpelijke taal van de overheid.
Leren van goede voorbeelden
Maar toch, ik snap dat door die krantenlezer aangehaalde ongemak op mijn terrein ook wel. Als je er steeds op wordt gewezen dat iets niet deugt, vergroot dat de animo tot verbeteringen wellicht niet. Bij schrijvers van ambtelijke teksten is dat vast niet anders. Als taaladviseur is het zaak hierin een balans te vinden: waar nodig moet je kritisch zijn en blijven op slecht ambtelijk taalgebruik, maar tegelijkertijd moet je wellicht ook wat meer aangeven wat er wel goed gaat. Zo’n uitgebalanceerde aanpak draagt bij aan een schrijfklimaat waarin veranderingen eerder tot stand komen. En het geeft de taalburger moed. Kleine, praktische zaken kunnen daarbij behulpzaam zijn. Zo ga ik met mijn collega van het Taalteam van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat geregeld met directies in gesprek over ambtelijke teksten. Wij lichten dan onder meer een onderzoek toe van Taalcentrum VU waaruit blijkt dat het taalgebruik in ambtelijke nota’s vaak een onvoldoende scoort. Laatst echter vroeg een ambtenaar op zo’n bijeenkomst ons een beetje mismoedig: ‘Maar hebben jullie ook voorbeelden waarin het wel goed gaat met ons taalgebruik? Zodat we daarvan kunnen leren.’ Dat was een prima suggestie. We pakken de handschoen op en gaan zo’n publicatie maken.
*Dit is het eerste deel van een artikel uit PD 51: Samen werken aan beter NL
Lees hier verder
Beeld: Pexels