Werken bij de overheid is bijzonder. Dat geldt zeker ook voor werken bij een gemeente. De gemeente krijgt steeds duidelijker de positie van de overheid dichtbij de inwoners. De decentralisaties in het sociale domein maken dat goed zichtbaar, maar ook minder ingrijpende veranderingen, zoals de ondersteunende rol van gemeenten bij lokale duurzame energievoorzieningen. Het gebeurt in gemeenten en daaraan kunnen bijdragen is iets waar elke ambtenaar trots op mag zijn.
Gemeenten zullen steeds meer beleidskeuzes maken die de inwoners rechtstreeks raken. Maar goed gemeentebeleid verhoudt zich niet alleen tot de inwoners, maar ook tot de ambtenaren. Gemeentebeleid is niet alleen politiek, maar ook werkgeverschap. Politieke ideeën kunnen nog zo weldoordacht zijn en het maatschappelijke draagvlak ervoor nog zo solide, als ze niet goed worden uitgevoerd, zijn ze gedoemd te mislukken.
De uitvoeringskracht van gemeenten hangt voor een belangrijk deel af van de kwaliteit van het ambtelijk apparaat. De veranderende rol van gemeenten vraagt om een nieuwe inrichting van de arbeidsorganisatie en de arbeidsverhoudingen. Bij elke gemeente zullen die arbeidsorganisatie en arbeidsverhoudingen andere accenten krijgen. Maar ik denk dat wel twee belangrijke algemene trends waarneembaar zijn.
Ten eerste zullen steeds meer ambtenaren hun werk samen met partners in de samenleving moeten doen. Het werk van veel ambtenaren zal in belangrijke mate gaan bestaan uit regie van maatschappelijke processen. De arbeidsorganisatie moet de ambtenaar niet alleen voorzien van macht, middelen en kennis, maar er steeds meer voor zorgen dat die ambtenaar in staat is om invloed, middelen en kennis in de samenleving te mobiliseren.
Ten tweede zal het werk bij de gemeente steeds meer meebewegen met politieke en maatschappelijke ontwikkelingen. Een succesvolle ambtenaar kan en wil meebewegen. De arbeidsverhoudingen moeten hem daarbij ondersteunen en mobiliteit bevorderen. De afgelopen decennia hebben we het idee losgelaten dat een ambtenaar gedurende zijn carrière een vast takenpakket heeft. Nu laten we ook het idee los dat een ambtenaar één vaste werkgever heeft. Het werk verandert van inhoud en van locatie.
Gemeenten moeten de nieuwe arbeidsorganisaties en arbeidsverhoudingen (mede)vormgeven, rekening houdend met de afnemende financiële ruimte voor de overheid. De omvang van de overheid is een populair discussieonderwerp. Ik denk dat het onvermijdelijk is dat het aantal ambtenaren afneemt, maar dat is geen politiek doel op zich. Een sterke —niet noodzakelijkerwijs grote! — gemeente moet de participatiesamenleving ondersteunen. Het is aan de lokale bestuurders om die sterke gemeente neer te zetten. Wat gaan de ambtenaren doen? Welke arbeidsorganisatie is daarvoor nodig? Welke arbeidsverhoudingen ondersteunen die arbeidsorganisatie? En tot slot: hoeveel ambtenaren heeft de gemeente daarvoor nodig?
Meer dan ‘gewone’ werknemers hebben ambtenaren in hun werk te maken met democratische controle, de rechtsstaat en integriteit. Het is belangrijk dat er binnen de overheid mechanismen bestaan die dit borgen. Maar de ambtenaar onderscheidt zich niet van andere werknemers in zijn verhouding tot zijn werkgever. Ambtenaren hoeven niet meer dan andere werknemers tegen hun werkgever te worden ‘beschermd’, maar moeten juist worden geholpen om zich minder afhankelijk van hun werkgever te maken. De rechtspositie moet mobiliteit bevorderen. Want juist die mobiliteit brengt steeds weer nieuwe inzichten en ervaringen, en zorgt ervoor dat werken voor de overheid steeds opnieuw bijzonder is.