Sommige mensen maken er een sport van om in live-uitzendingen door het beeld te wandelen. Woensdag was ik onbedoeld ook zo. Op bezoek bij het strategieteam van Governor Brown van California wandelden mijn collega en ik in Sacramento per ongeluk door een persconferentie die buiten voor het parlementsgebouw aan de gang was. Onbedoeld werden we deel van een interessante gebeurtenis. Soms liggen de pareltjes voor onderzoek letterlijk op straat.
Achter de microfoon stond Senator Bill Monning en hij was omringd door de Amerikaanse ANWB, verzekeraars en de autoindustrie. De laatsten schoorvoetend, want ze hadden een veer moeten laten. Het ging om Senate Bill 994 die regelt dat niet de fabrikant maar de consument eigenaar is van de data in zijn auto. Dat is belangrijk, want auto’s verzamelen steeds meer informatie over techniek, over gedrag, routes en voorkeuren van berijders. Senator Monning had er een stokje voor gestoken en het publiek was er blij mee. Iedereen droeg een button met de slogan ‘Your Car, Your Data, Your Choice’. We bedankten vriendelijk voor het verzoek om er ook één op te spelden. De data was al open, hier was geen actie van ons meer nodig.
Een dag later schrok ik van een ander voorbeeld van hetzelfde. Het bedrijf dat in Amerika 95 procent van de oplaadpunten voor elektrische auto’s plaatst, houdt al zijn data en codes gesloten. Bedrijfsgeheim zeggen zij, want het is de basis van het verdienmodel. Met het verkopen van stroom aan opladende auto’s verdien je de investering in laadpunten niet zomaar terug. Met de data die gebruikers genereren des te sneller. ING zou er zijn vingers bij aflikken. De overheid ziet het risico en geeft toe dat men in een lockin terecht komt. De aanbieder is zo vriendelijk om het ene overheidsdoel te realiseren – lekker veel laadpunten – maar tegen de prijs van eigenaarschap over de gegevens. Voorlopig wegen de laadpunten in de VS zwaarder.
Toch is de prijs hoog. Als die laadpunten er eenmaal staan en alle andere aanbieders van de markt verdwenen zijn, dan is het bedrijf eigenaar van laadgegevens van alle gebruikers van elektrische auto’s. Dat zijn er honderdduizend nu, maar miljoenen straks. Althans, dat kan zomaar lukken. Privacy is één probleem, maar er is een voor mij belangrijkere reden om de gesloten standaard te wantrouwen. Niet privacy, maar innovatie is het grote slachtoffer van geslotenheid. De enige vernieuwing die straks nog plaats vindt is die binnen de muren van de aanbieder. Via de data ontstaat een monopolist die de innovatie in laadinfrastructuur en omliggende diensten remt.
Daarin zit hem voor de overheid het dilemma van open en gesloten data en codes. In het begin zorgt geslotenheid voor snelheid en dat is wat de overheid zoekt. De aanbieder wil met het oog op zijn toekomstige monopolie in het begin snel investeren. Daarvoor krijgt hij kapitaal, want ook de banken en venture capitalists hebben belang bij het realiseren van een monopolie. Interessant voor de overheid, want die wil ook vaart maken. Ondertussen schiet het in het open model maar niet op. Dat struikelt vooruit, met mislukte toepassingen en amateuristische bedrijfjes. De overheid blijft er liever bij uit de buurt.
Het vervelende is dat de balans op termijn keert. De monopolist remt af, want zonder concurrentie is er weinig aanleiding voor versnelling. Vreemde ideeën, de basis voor prachtige nieuwe toepassingen, zijn niet bepaald het handelsmerk van monopolisten. De kleintjes worden ondertussen groot. Facebook, Skype, WhatsApp waren ooit broze start ups in de marge. Als internet het eigendom was geweest van laten we zeggen NS, Prorail, Eneco en ING dan hadden we nu geen social media gehad. En al helemaal niet gratis. Op de langere termijn wil je innovatie, op korte termijn snelheid en massa. En vaak vormt open of gesloten daarin de sleutel. Welke kant draaien we als overheid dan op? Wat mij betreft toch maar open.
De overheid moet openheid als uitgangspunt voor sturing en zijn eigen organisatie nemen. En dan echt. Senator Monning zit in Sacramento, maar zijn button heb ik meegenomen. Ik doe hem toch maar op.