Meer of minder weten?

Een poosje geleden bevond ik mij in een opmerkelijk krap kamertje van een ministerie in Den Haag. Aan de ronde tafel zaten twee directeuren-generaal (DG’s in het lokale jargon) van het ministerie, een directeur en twee beleidsmedewerkers. Zoals vaak bij dergelijke vergaderingen worden er ‘puntjes afgestemd’ en een agenda ‘afgewerkt’ en voert men ‘het goede gesprek’. Direct worden de binnengekomen vragen van de Tweede Kamer besproken. Er zijn enkele tientallen Kamervragen. Men vindt dat schappelijk, het hadden er ook 150 kunnen zijn. Een DG vraagt of ‘het veld zich roert’ en bedoelt of de vragen van de Kamerleden ingestoken zijn door lobbyisten. Dat lijkt mee te vallen. De andere DG deelt de zielenroerselen van de bewindspersoon – daar hebben zij immers het meeste weet van: ‘zichtbare voortgang is zeer belangrijk’, benadrukt hij. Het zet de toon voor de bijeenkomst: wat er ook uitkomt, het moet zichtbare voortgang uitstralen.

Even later wordt de invoering van een nieuwe subsidieregeling aangesneden waarbij de DG’s het woord voeren. Als aanwezige beleidsmedewerker haar wenkbrauwen fronst, geeft haar directeur haar het woord: ‘Jullie laten het makkelijker lijken dan het is.’ De DG’s lachen: ‘Ja, dat is meestal met DG’s’. De toon aan tafel is vrolijk. Toch houdt ze het punt nog even vol. De DG intervenieert dan kordater met ‘… ik wil er wel even boven gaan hangen’ en vervolgt zijn eigen verhaal.

Dit is slechts een klein voorbeeld van de interactie maar het zegt desalniettemin iets over het topambtelijk vakmanschap. De DG in kwestie brengt zijn interventie als een strategische en beweegt daarom weg van de complexiteit van uitvoering, details en nadere afstemming. Hij wil focussen op de lange lijnen en het grotere plaatje. Tegelijkertijd wordt met diezelfde interventie de complexiteit ook onderdrukt en komt die complexiteit, wellicht inclusief cruciale details en uitvoeringsperikelen mogelijk niet in de ambtelijke top terecht. Ik hoorde in de interventie richting de beleidsmedewerker ook: je regelt het maar. De consequentie is dat het beeld van het beleid aan de top van het departement gevormd wordt door topambtenaren die bepalen wat wel en niet aandacht krijgt. Doordat ze ‘strategisch versimpelen’ – en daarmee onderdrukken – scheppen ze ook een gedeeld beeld van de werkelijkheid. Iedereen in een ambtelijke lijnfunctie probeert zijn/haar baas te beschermen tegen onnodige complexiteit. Op hun beurt reduceren DG’s de complexiteit wanneer zij overleggen met bewindspersonen. Zo zijn zij, in de woorden van socioloog McGoey, ‘strategisch onwetend’. Aandacht is strategisch en normatief. De vraag voor topambtenaren is of zij meer of minder willen weten.

Deze column verscheen eerder in PD 17 ‘Zorg voor jeugdzorg’. Benieuwd naar alle artikelen uit PD 17? Neem een gratis abonnement op Publiek Denken.

Delen

Reageer

*

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *