Nepnieuws bestrijden: de roep erom klinkt steeds luider. In dit artikel verkennen Maurits Kreijveld (@wisdomofcrowd) en Chris Aalberts (@chrisaalberts) wat nepnieuws is en hoe het kan worden bestreden. Samen schreven zij Veel gekwetter, weinig wol (Sdu, 2011), het eerste Nederlandse onderzoek naar het gebruik van sociale media door politici, overheden en burgers.
Er is de laatste maanden veel ophef over nepnieuws. Volgens minister Ollongren probeert men vanuit Rusland het nieuws te beïnvloeden met valse informatie om zo onze democratie te ondermijnen. Ook de EU maakt zich zorgen over de opkomst van nepnieuws en komt met voorstellen om het aan te pakken. Nepnieuws raakt immers het hart van onze democratie: alleen als burgers goed geïnformeerd zijn kunnen zij een gefundeerde mening vormen en hun politici kritisch controleren. Facebook en Google hebben, na grote politieke druk, eveneens maatregelen aangekondigd. Tijd om alle initiatieven eens in perspectief te bekijken.
De term ‘nepnieuws’ wordt gebruikt om uiteenlopende vormen van onjuiste berichtgeving aan te duiden: van feitelijke onwaarheden, bewuste leugens en propaganda, tot bediscussieerbare feiten en verschillende interpretaties van eenzelfde gebeurtenis. Het is belangrijk om deze vormen uit elkaar te houden en precies aan te geven welke vorm van nepnieuws bestreden moet worden. Eigenlijk zouden alleen bewust verspreide aantoonbare onwaarheden onder deze noemer moeten vallen.
Nepnieuws bestrijden is heel lastig in een tijd waarin traditionele media veel van hun gezag hebben verloren en sociale media een grote rol hebben gekregen in het informeren van burgers. Facebook, Google en Twitter worden steeds vaker gezien als de grote boosdoeners. Tegelijk kampen traditionele media met dalende inkomsten. De commerciële druk is steeds groter om aansprekende verhalen te publiceren die veel clicks opleveren zelfs als nog niet vaststaat of die waar zijn. Nieuws wordt steeds meer gemaakt ‘terwijl het gebeurt’; journalisten controleren berichten steeds vaker achteraf in plaats van vooraf. Zo neemt de hoeveelheid ‘nepnieuws’ alleen maar toe.
Factchecken
Als antwoord op het vele nepnieuws is factchecking populair geworden. Veel grote kranten en nieuwssites hebben er inmiddels een speciale rubriek voor. Daarnaast zijn er diverse gespecialiseerde factcheckers zoals Snopes en Politifact. In Nederland bestaat het initiatief Nieuwscheckers, waar studenten van de Universiteit Leiden berichten controleren. De factcheckers beoordelen uitspraken, beweringen of stellingen en geven aan of deze waar, half-waar of onwaar zijn. Er zijn zelfs internationale principes ontwikkeld hoe factchecken moet worden aangepakt.
Hoewel factcheckers regelmatig onjuiste uitspraken ontmaskeren zijn ze amper in staat om de aanhoudende stroom van nepnieuws bij te houden. Ze beschikken over weinig mensen en middelen en het handmatige uitzoekwerk kost tijd. Het duurt momenteel gemiddeld drie dagen voordat een bericht is gecontroleerd, als het al wordt gecontroleerd. Dat is problematisch omdat nepnieuws zich juist in de eerste uren heel snel verspreidt. Bovendien ontstaat er al snel willekeur of ‘bevooroordeling’ in wat er wel en niet gecheckt wordt. En wie checkt de factcheckers? Het lijkt dus meer op een gevecht tegen de bierkaai.
Geautomatiseerde aanpak
De grote sociale netwerken als Google, Facebook en Twitter, zetten naast samenwerking met factcheckers, in op het geautomatiseerd aanpakken van nepnieuws met slimme algoritmes.
Met kunstmatige intelligentie kunnen patronen worden gevonden in nieuwsberichten en vastgesteld worden of berichtgeving consistent is tussen verschillende bronnen. Het algoritme van de Nederlandse startup NWZER kijkt bijvoorbeeld of meerdere bronnen over hetzelfde feit berichten, hetgeen erop wijst dat het bericht ‘waar’ zou kunnen zijn. Google toetst berichten aan een kennisbank vol feitelijke en wetenschappelijke informatie zoals de geboortedag van Madonna, de omvang van de aarde, de snelheid van het licht, informatie over landen en meer. Een bericht over ‘sneeuw in Israël’ kan dan aangemerkt worden als ‘onwaarschijnlijk’ gelet op het klimaat. Het Groningse initiatief Trust the Source ontwikkelt een online fact-checker die kijkt naar de bron van berichten en verbanden tussen taalgebruik, locatie en andere kenmerken. Een tweet in de ik-vorm door iemand die vlakbij de plaats van een gebeurtenis is wordt bijvoorbeeld als betrouwbaar ingeschat.
Daarnaast kunnen algoritmes inzicht geven in hoe nieuws wordt verspreid en via welke accounts. Als heel veel accounts op precies hetzelfde moment bepaalde berichten versturen of herhalen, kan dit verdacht zijn. Als tijdlijnen dreigen te worden overspoeld, kunnen de sociale netwerken ingrijpen. Accounts of berichten kunnen dan tijdelijk worden bevroren.
Het probleem van algoritmes is vooral dat ze meestal geen definitieve uitspraken kunnen doen. Ze kunnen wel inconsistente informatie achterhalen en verdachte verspreidingspatronen blootleggen, maar ze kunnen niet zeggen of informatie écht juist is of niet. Er kan wel degelijk sneeuw zijn gevallen in Israël, hoewel dat onwaarschijnlijk is. Bovendien blijken algoritmes nog slecht om te kunnen gaan met nuances, polarisatie en satire. Tijdens de laatste Amerikaanse presidentsverkiezingen hadden de algoritmes van Google grote moeite om de juistheid van berichten vast te stellen, omdat er twee kampen waren die fanatiek tegenovergestelde standpunten en feiten verkondigden. Dan is het lastig om consistentie te vinden in de berichten en op basis daarvan de juistheid vast te stellen. Eigenlijk moeten berichten die door algoritmes aangemerkt worden als mogelijk nepnieuws nog steeds worden gecontroleerd.
Labelen of filteren?
Het gebruik van algoritmes is ook niet zonder gevaar. Bedrijven als Google en Facebook bepalen met algoritmes welke berichten we in welke volgorde te zien krijgen, in onze tijdlijn en bij onze zoekresultaten. Door de discussie over nepnieuws komen er extra criteria voor deze algoritmes bij. Facebook laat artikelen die in twijfel worden getrokken al lager in tijdlijnen verschijnen, bij Google krijgen zulke berichten eveneens een lagere ranking. Deze platformen worden daarmee nog sturender dan ze al waren.
Er is politieke druk om dubieuze berichten niet alleen lager te ranken maar zelfs volledig uit te filteren. Dit komt neer op keiharde censuur: in plaats een discussie over wat de feiten zijn, wordt van tevoren al informatie weggelaten door berichten uit profielen, tijdlijnen en zoekresultaten te verwijderen. Het open debat en het vrije woord gaan verloren terwijl we eerder zagen dat veel nieuws gerelateerd is aan meningen, opvattingen en inzichten en slechts een beperkt deel keihard als waar of onwaar is aan te duiden.
Het is daarom logischer om met nepnieuws aan te pakken zoals dat gebeurt met ‘spam’-email. Dit wordt bij Facebook en Google News al in de praktijk gebracht: als een bericht door factcheckers als onjuist is bestempeld wordt dit bij het betreffende bericht vermeld met een verwijzing. De gebruiker kan de melding aanklikken en zo meer te weten komen over de herkomst en waarom het artikel in twijfel wordt getrokken. Gebruikers houden zo de mogelijkheid om deze berichten toch te ontvangen en te verspreiden. Artikelen die op Facebook als nep zijn aangemerkt worden volgens het bedrijf minder gedeeld, maar ze blijven vaak wel in omloop. Vaak willen mensen ‘toch even kijken’.
Oplossing: samenwerken
Al met al is er dus geen snelle en gemakkelijke oplossing voor nepnieuws. Dat wil niet zeggen dat we lijdzaam hoeven toe te kijken. Er zou grote winst behaald kunnen worden door verschillende aanpakken te combineren: journalistiek handwerk, analyses met algoritmes en hulp van burgers.
Hiervoor is meer samenwerking nodig tussen alle betrokkenen: nieuwsmedia, factcheckers, sociale media en burgers. Algoritmen kunnen journalisten en burgers helpen om in een grote stroom van berichten, die berichten te vinden die minder consistent zijn. Burgers kunnen helpen door nieuws dat mogelijk onjuist is te rapporteren zodat journalisten dit kunnen controleren en algoritmes ervan kunnen leren. Sociale media kunnen met labels laten zien welk nieuws in twijfel wordt getrokken en welk niet, en bronnen met hun reputatie vermelden. Burgers kunnen hierdoor beter inschatten of ze een bericht willen delen met hun netwerk. Zo neemt de transparantie over de kwaliteit van het nieuws toe en kan iedereen een steentje bijdragen aan een beter informatielandschap.
In plaats van burgers te pamperen en te voorkomen dat ze met ‘nepnieuws’ in aanraking komen, zouden nieuwsmedia en politici de burger meer moeten prikkelen en moeten helpen om weerbaar te worden, te leren omgaan met een dynamische wereld waarin nieuws voortdurend in ontwikkeling is en er altijd debat en discussie zal zijn. Dat levert een versterking op van de democratie.