Klimaatverandering, grondstoffenschaarste en afnemende biodiversiteit maken de transitie naar een duurzame economie onvermijdelijk. Om deze transitie goed te laten verlopen moet de overheid hierop sterker sturen, en wel vanuit een richtinggevende visie waarin het streven naar brede welvaart centraal staat. Dit concludeert de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) in zijn advies Naar een duurzame economie: overheidssturing op transities, dat in ontvangst is genomen door de minister van Economische Zaken en Klimaat, en tevens is aangeboden aan de ministers voor Wonen en Milieu en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
De Nederlandse overheid heeft ambitieuze duurzaamheidsdoelen geformuleerd voor de korte en lange termijn, zoals 49 procent CO2-reductie in 2030 en een volledig circulaire economie in 2050. Maar een samenhangende visie op de vraag hoe een duurzame samenleving eruit zal zien en welke route moet worden afgelegd om daar te komen ontbreekt, aldus de Rli. Zo’n visie zou een verbinding moeten leggen tussen economische, sociaal-maatschappelijke en ecologische doelstellingen. Daarbij moet, vanwege de begrenzing die de aarde stelt aan de groei van ons huidige economische systeem, worden uitgegaan van een breed welvaartsconcept waarin naast materiële welvaart ook bijvoorbeeld gezondheid en kwaliteit van leven volle aandacht krijgen. De totstandkoming van de door de Rli bepleite visie is overigens niet een eenmalige exercitie, maar een geleidelijk proces.
De overheid wil de transitie naar een duurzame economie met zo min mogelijk maatschappelijke schade laten verlopen en zoekt terecht een balans tussen het behoud van bestaande economische structuren en het bevorderen van structuurverandering. De raad signaleert dat de vernieuwing van de economie in de praktijk te veel wordt gezocht binnen het bestaande economische systeem. Hierdoor kunnen het behalen van de duurzaamheidsdoelstellingen én de economische perspectieven van Nederland op lange termijn onder druk komen te staan. De overheid zou daarom al vroegtijdig meer oog moeten hebben voor afbouw van economische activiteiten waar dat nodig is. Dat vraagt niet alleen om verduurzaming van de economie per sector, maar ook om een macro-economisch perspectief op een duurzame economie. Bovendien bevoordelen bestaande regelgeving en institutionele structuren, waar de overheid overigens zelf ook deel van uitmaakt, gevestigde partijen en belangen ten opzichte van innovatieve nieuwkomers die willen toetreden tot de markt.
De overheid is bij transities terughoudend met de inzet van de effectieve instrumenten beprijzing en regulering om verduurzaming door producenten en consumenten tot stand te brengen. Dit is vooral het geval bij internationaal opererende economische sectoren. De raad concludeert dat deze instrumenten juist in de transitie naar een duurzame economie eerder en vaker zouden moeten worden ingezet. Het argument van de internationale concurrentiepositie wordt naar het oordeel van de raad selectief gebruikt om verduurzaming tegen te houden, waardoor deze soms onnodig wordt vertraagd.