De negentiende-eeuwse filosoof en politiek-denker Alexis de Tocqueville inspireerde Joris Backer (advocaat, bedrijfsjurist en politicus voor D66) tot het maken van een denkbeeldige reis door de Nederlandse democratie. Dat leverde – in zijn boek Over de democratie in Nederland – een genuanceerd en hoogst actueel beeld op van een samenleving die gezag niet automatisch respecteert, van groeiende welvaart en toenemend onbehagen en van pogingen tot staatkundige vernieuwingen. Maar bovenal introduceert Backer – in navolging van De Tocqueville – zeven deugden die wel eens onontbeerlijk zouden kunnen zijn voor een noodzakelijke reanimatie van de democratie.
Die zeven deugen zijn achtereenvolgens een veerkrachtig sociaal weefsel, democratisch gedrag en goede manieren, democratische representatie, weerbare instituties, rechtvaardige welvaartsontwikkeling, wijs bestuur en betrouwbare wetgeving en onafhankelijke rechtspraak. Het boek zou om verschillende redenen verplichte kost moeten zijn voor allen die betrokken zijn bij de tot nu toe zo moeizaam verlopen formatie. Een proces dat – volgens Backer – best zonder de koning kan verlopen; hij pleit in plaats van diens rol voor die van de vicevoorzitter van de Raad van State, een functie die nu vervuld wordt door zijn D66-partijgenoot Thom de Graaf. De (in)formatie zou trouwens zonder al te veel openheid moeten plaatsvinden. Transparantie en publieke verantwoording zullen dan achteraf plaatsvinden. Een opvatting die nogal indruist tegen zijn opvattingen tijdens de Eerste Kamerdebatten over de Wet Open Overheid, waar Backer over dit wetsontwerp het woord voerde.
Welbegrepen eigenbelang
Opvallend is dat de jurist Backer vooral hamert op het belang van individueel voorbeeldgedrag en houding, zowel bij politici of maatschappelijke stakeholders en veel minder op regels, wetten en institutionele zaken. “Gedrag, woordgebruik, rituelen, en beeldvorming zijn namelijk een belangrijk onderdeel van de symbolische orde van ons staatsbestel”. Dat gedrag – uitvergroot door (sociale) media – bepaalt in hoge mate de heersende cultuur en geeft betekenis aan het sociaal weefsel, dat als het veerkrachtig en flexibel is zorgt voor een stabiele, diverse, dynamische en bovenal democratische samenleving. Dat veronderstelt overigens wel goede manieren. De uitdaging is om manieren te vinden om elkaar te verdragen en op vreedzame wijze “de boel bij elkaar te houden” om oud-premier Wim Kok te citeren. “Het populisme is het gevolg van de toenemende democratisering van de Nederlandse politiek en de toegankelijkheid van het kiesstelsel. Onze instituties zijn goed in staat gebleken het onbehagen electoraal te laten doorklinken en ook te kanaliseren”. Ook Backer is optimistisch gestemd over de (veer)kracht van de trias politica en laat dat aan enkele voorbeelden zien, zoals de (gewonnen) rechtszaak van Urgenda versus de Staat. Macht en tegenmacht blijken gelukkig nog steeds in evenwicht.
Nu zuilen en publiekrechtelijke organisaties vrijwel zijn verdwenen is het belang van het maatschappelijk middenveld en belangengroepen toegenomen. Ook daar speelt het “welbegrepen eigenbelang” overigens vaak een dominante rol. Dat eigenbelang heeft er in de loop der tijd wel toe geleid dat sociaaleconomische omstandigheden geëgaliseerd zijn. Ondanks dat hardnekkige armoede eigenlijk niet meer voorkomt neemt het publieke onbehagen en het onbegrip echter toe. En er zijn natuurlijk ook nog steeds verschillen; kansen zijn niet voor iedereen gelijk. De gebeten hond en de veronderstelde hoofdschuldige is steevast de overheid (en soms de wetenschap), zoals onder andere blijkt bij de recente boerenprotesten.
Overtuigend (en hoogst actueel) is het boek vooral waar het gaat om “wijs bestuur”. De ontstane “vormeloze bestuursstructuren” helpen in ieder geval niet mee om het vertrouwen in de overheid en politiek terug te winnen en te zorgen voor een efficiënte en bovenal rechtvaardige publieke sector. ”Een stelsel gebaseerd op enkel vertrouwen laat geen ruimte voor eigen verantwoordelijkheid en verheft de overheid tot onfeilbare supervisor, wat in de praktijk vaak zal leiden tot teleurstellingen. Als controle gebaseerd op wantrouwen de leidraad voor bestuur wordt, zal dit wantrouwen zich bovendien ook naar andere domeinen van de democratie verspreiden en zich diep nestelen in ons sociaal weefsel”. Met de toeslagenaffaire, de gaswinning in Groningen en het migratiebeleid als voorbeelden is die observatie meer dan raak. Maar als voorbeeld, wat is de remedie om het woud aan sociale voorzieningen en regels aan te passen of te vereenvoudigen. Dat blijkt lastig terwijl de urgentie er volop is. Backer ziet vooral mogelijkheden om in te zetten op verbetering van de kwaliteit van de overheid (en dus vooral van het ambtelijk apparaat). Dat zit deels in de cultuur (vertrouwen, principes en algemeen belang), deels in structuur en deels in kennis (meer inhoudelijke en ict-kennis in huis halen). Op sommige terreinen – volkshuisvesting, ruimtelijke ordening – zou de overheid meer de regie moeten pakken, terwijl verzelfstandigde of geprivatiseerde overheidstaken – mits daar voldoende checks and balances en toezicht aanwezig zijn – best kunnen blijven functioneren.
Ondanks de toename van onbehagen, onbegrip en onzekerheid in de huidige samenleving, de versplintering in het politieke landschap en de opkomst van rechtse, populistische partijen schetst Backer een optimistisch getoonzet beeld, waarin zijn zeven deugden en de daarbij geleverde handvatten kunnen zorgen voor een ommekeer in de negatieve spiraal waarin velen zich helaas bevinden. Een aanrader voor iedereen die bij de publieke zaak betrokken is (of wil worden).
Joris Backer (2024): Over de democratie in Nederland, uitgeverij Boom, Amsterdam, ISBN 9789024463459, 223 blz.