Het is tijd voor beleidsmakers om het land in te gaan en te onderzoeken hoe bijvoorbeeld onderwijsbeleid of coronabeleid concreet uitwerkt. De kunst daarbij is om het paradoxale effect van bureaucratie – als vrijheidsbrenger en vrijheidsnemer – scherp voor ogen te houden, zegt Jelle van Baardewijk.
Aan onderzoek wordt wat inkt verspild in Den Haag. De meeste rapporten van onderzoekscommissies verdwijnen in de diepe laden van de bureaucratie. Tijd voor onderwijs (2008) van de commissie-Dijsselbloem over onderwijsvernieuwingen is een pijnlijk voorbeeld. Daarin staat beschreven hoe de overheid door innovaties in de jaren 90 de kwaliteit van onderwijs ernstig heeft aangetast. Haar boodschap blijft actueel: onderwijsidealen over de zelfredzaamheid (of: intrinsieke motivatie) van leerlingen en de uitdagingen van de eenentwintigste eeuw zouden met argwaan moeten worden bezien. Dergelijke idealen zijn mooi op papier maar bevorderen in de praktijk niet de overdracht van elementaire vaardigheden als lezen en rekenen. Ruim 10 jaar nu ligt Tijd voor onderwijs in een lade, maar haar boodschap is immer nog relevant. De kwaliteit van lees- en rekenvaardigheid heeft inmiddels een vrije val gemaakt. Een kwart van de jongeren heeft moeite met een staartdeling en begrijpt een woord als “onmiddellijk” niet.
Ongekend onrecht (2021) van de commissie-Van Dam dreigt nu ook in de Haagse lade te verdwijnen. Weliswaar bracht dit rapport het kabinet-Rutte III ten val, ten minste twee kerninzichten zijn nog niet vertaald naar de praktijk: 1) een heroverweging van de beperkte transparantie van het meeste overheidsbeleid, oftewel de Ruttedoctrine en 2) een correctie van de bureaucratie met meer menselijke maat. In beide gevallen speelt een dilemma dat de regering onvoldoende heeft doordacht en zelfs doelbewust negeert.
*Dit is het eerste deel van een artikel uit Publiek Denken 31: Publieke professional. Lees hier verder
Beeld: Shutterstock